TilburgsAntonius1856 TilborghsJohannes1882 TilburgsBertha1878 TilburgsFranciscusCornelis1866 TilburgsMaria1880 TilburgsPetrus1885 TilburgsCornelis1917 BakkerGerarda1892

Genealogie Tilburgs/Tilborghs

Teutenfamilie

Geactualiseerd op 29 augustus 2014

Veel leden en aangetrouwde leden van de familie Tilburgs/Tilborghs uit Bergeijk, Eersel en Valkenswaard waren teuten. Teuten waren rondreizende handelslieden, die vaak te voet grote afstanden aflegden om hun handelswaren in te kopen en aan de man te brengen. Zij handelden vooral in koperwerk en in mensenhaar, dat werd gekocht door pruikenmakers. De teuten reisden in kleine groepen (compagnieën) tot in Denemarken, Luxemburg en ver in Duitsland. De teutenhandel was vaak een familie-aangelegenheid: de zonen van teuten kozen hetzelfde beroep als hun vader en trouwden met vrouwen uit andere teutenfamilies of uit families van valkeniers. Zij behoorden meestal tot de welgestelden in hun dorp.

Artikelen over teuten in de familie Tilburgs/Tilborghs.

Klik op het jaartal.

1706    Haarteut Jan Adam Tilborghs (1678-vóór 1741).
1730    Herman Tilborgs (± 1695-1755) legt beslag op de goederen van een haarteut.
1732    Evert Tilborgs (1682-1733) en de strijd om een lening van ƒ 1.100,-
1738    Herman Tilborgs (± 1695-1755) in financiële problemen.
1741    De levenswandel van Adam Joannes Adam Tilborghs (1716- na 1781), aanvankelijk een haarteut.
1748    De erfenis van haarteut Adamus Everardus Adam Tilborghs (1714-1747).
1809    Jacobus Tilburgs (1745-ná 1809) haarteut in Fritzlar.
1832    Francis Tilburgs (1811-1832), als 20-jarige al enige tijd in de haarhandel.

1706     Haarteut Jan Adam Tilborgs (1678-vóór 1741)

Jan Adam Tilborgs werd op 8 oktober 1678 in Bergeijk gedoopt als zoon van Adam Jan Joosten Maria Jan Daris.

Jan Adam Tilborgs handelt vanaf 1706 voor eigen rekening en risico in mensenhaar, waarvan pruiken worden gemaakt. Op 25 juli 1706 wordt voor de schepenen van Bergeijk een zogenoemde 'akte van emancipatie' opgemaakt, waarin de weduwe van Adam Jan Joosten, alias Tilborgs, met zoon Jan Adam Jans, alias Tilborgs, overeenkomt dat de laatste voortaan voor eigen rekening en risico handel kan drijven zoals de handel in mensenhaar. Hieronder volgt de tekst van de akte.

teutenCompareerden voor schepenen der vreijheijt en dingbancke van bergeijk gelegen in den quartiere van kempeland, meijerije van shertogenbosch ondergenoemt, maijken jan daris weduwe van wijlen adam jan joosten ter eenre, ende jan adam jans hare meerderjarige en mondige soone ter andere zijde, ende hebben verclaart, gelijk zij doen bij desen, dat alsoo de voornoemde tweeden comparant alsnu bequaam sijnde, om sijne cost ende broodt te connen winnen ende verdienen, soo met het incoopen als vercoopen van menschen haijr daar men paruijken ende callotten aff maakt, als andere coopmanschappen ende hanteeringen, dat het dienvolgende reedelijk ende billick was, dat den selven tweeden comparant quam te doen sijn eijgen proffijt ende particuliere winste, bate ende schade van sijne coopmanschappen, soo ist dat de voorschreven eerste comparante met de voornoemde tweeden comparant haren soone, verclaren met den anderen verdragen ende geaccordeert te sijn in voegen ende manieren hier naar volgende, te weeten dat den voornoemde tweeden comparant sal mogen doen sijn eijgen coopmanschap affaires ende proffijt soo met het incoopen als vercoopen van menschen hair, als andere coopmanschappen, sonder dat de eerste comparante daar van ietwes sal komen te proffiteren ofte genieten, onder conditie dat de eerste comparante van den tweeden comparant, sal genieten ende ontvangen, gelijk hij aanneemt ende belooft bij desen, aan sijne voornoemde moeder jaarlijcx te sullen voldoen ende betalen, naar reedelijkheijd ende billikheijd, sijne te verteerene mondkosten, die hij naar advenant ende proportie van den tijd ten huijse van sijne voornoemde moeder sal genieten, aldus gedaan ende gepasseert ter secretarie van bergeijk op heden den xxve julij xviiC en ses, ter presentie ende overstaan van anthonis berchmans ende jan hendrik huijberts schepenen.

Terug naar boven

1730     Herman Tilborgs (± 1695-1755) legt beslag op de goederen van een haarteut.

Herman Frans Tilborgs werd omstreeks 1695 geboren als zoon van Frans Marcelis Tilborgs en Alegonda Hermans. Hij overleed in Bergeijk op 11 april 1755.

In de archieven van Eersel is een register van vonnissen over de periode 1722-1732 bewaard gebleven. In april 1729 werd uitspraak gedaan in het geschil tussen ‘Hermen Tilborgs inwoonder tot Bergeijck aenleggere ter eenre, op ende tegens Dirck Stappers woonende alhier tot Eersel gedaegde.’ Het vonnis luidde ‘...dat den voorsch(reven) gedaegde schuldigh gehouden en verbonden is aen den aenleggere te voldoen op te leggen ende te betaelen eene somme van vier en sestigh gulden bij conclusie van aenspraeke geeijst, den voornoemden gedaegden daer inne, mitsgaders in de kosten van regt condemnerende, ende bij foute van voldoeninge dese te executeren, naer behoren, actum et procuratiatum in judictie den vier en twintighste april 1729 ...’ Dirck Stappers was evenals Hermen Tilborgs een haarteut. In 1702 voorzien de schepenen van Eersel hem en zijn compagnon Hubertus Wagemans van een reispas. In deze pas wordt verklaard dat de houder een Eerselnaar is, die zich geneert (de kost verdient) met coopmanschap van vrouwenhair om calotten ofte pruijken af te maken. Hierna volgt een opsomming van de streken waarheen de reis gaat, en tot slot het verzoek de kooplui ongehinderd te laten passeren en repasseren. Omdat Dick Stappers in gebreke blijkt, laat Hermen in maart 1730 de vaste goederen van Dirck Stappers publiekelijk verkopen. Het gaat om een huis, hof en akkerland. De koper is geen Eerselnaar, maar iemand uit het verderop gelegen Lommel, ene Wouter Slechten. Deze Wouter blijkt ook een haarteut te zijn. In 1726 verstrekken de schepenen van Lommel hem een certificaat om naar Amsterdam te gaan in verband met zijn pretenties in een aangeslagen boedel over afgekochte paruijken. Twee jaar later, op 14 november 1732, zou hij de aangekochte goederen weer doorverkopen aan Mathijs Verpannen, de president-schepen van Eersel.
Terug naar boven

1732     Evert Tilborgs (1682-1733) en de strijd om een lening van ƒ 1.100,-

Evert Adam Tilborgs werd op 4 november 1682 in Bergeijk gedoopt als zoon van Joannes Adam Tilborghs en Catharina Bartholomeus Ooms. Hij werd in Bergeijk begraven op 2 oktober 1733.

Evert Adam Tilborgs is evenals zijn broer Jan teut van beroep. Op 13 maart 1732 leent Evert Tilborgs een bedrag van ƒ 1.100,- aan Wouter Braakhuijsen, eveneens teut te Bergeijk. Onder het oog van* de getuigen Frans Cuijken en Aert Palen ondertekent Wouter een schuldbekentenis en belooft een rente van vier procent per jaar te betalen. Bijna vier jaar later, op 25 februari 1736, overlijdt Evert Tilborgs. Wouter Evert TilborghsBraakhuijsen heeft echter nog geen cent van de lening terugbetaald. Daarom maant Everts weduwe, Maria Ooms, hem – aanvankelijk nog minnelijk – dit alsnog te doen. Als Wouter na “verschijde minnelijke dog megtelose aanmaningen” nog steeds niet reageert daagt Maria Ooms hem op 1 april 1737 voor het gerecht. Het noodlot wil echter dat Wouter Braakhuijsen nog in dezelfde maand, op 26 april 1737, zelf ten grave wordt gedragen. Daarop volgt een jarenlange juridische strijd tussen Maria Ooms en Wouters weduwe, Maria Helsemans, waarvan we de afloop niet kennen.

* Letterlijk staat in de schuldbekentenis "bij mij geteijkent Wouter Braakhuijsen in compani Frans Cuijken, Aert Palen." Dit kan betekenen "in gezelschap van", maar zou ook naar iets anders kunnen verwijzen. Evert Tilborgs,Wouter Braakhuijsen, Frans Cuijken en Aert Palen waren teuten. Teuten reisden in compagnieën; kleine gezelschappen, die zakelijke relaties hadden en vaak ook onderling verwant waren. Zo was Francis Herman Tilborghs (1731-1786) lid van de Holsteinse Compagnie, die zakelijke belangen had in Holstein, een streek van het huidige Duitsland, die grenst aan Denemarken. De term "in compani" zou dus ook kunnen betekenen dat Wouter Braakhuijsen de lening aanging namens zijn teutencompagnie.

Terug naar boven

1738     Haarteut Herman Tilborgs (± 1695-1755) in financiële problemen

Herman Tilborgs raakt in financiële problemen. De schepenen van Bergeijk verklaren dat hij niet meer in staat is om zijn beroep als haarteut voort te zetten: "Wij Goyert Antonis Delis, Bartolomeus Jan Tijs ende Willem Hendrix,
Simon van Hove 2Simon van Hove

schepenen des dorps van Bergeijk, gelegen in den quartiere van Kenpenland Meijerije van ’s Bosch, doen cond en certificeren eenen igelijken die deze zal worden vertoont voor de opregte waarheijt, dat Herman Tilborgs onsen inwoonder, eertijds coopmanschap gedaan hebbende in menschen hair daer men paruijken van maakt, staande ter goeder naam en faam voor zoo veel ons bekend is, door diverse banqueroeten hem overcomen sodanig onmagtigh en tot decadentie is geraakt om sijne negotie of eenig proces te connen vervolgen, In oorconde der waarheijt hebben wij dese ten protocolle eijgenhandig ondertekent op heden den ses en twintigsten julij XVIIe agt en dertig."

Afbeelding van de haarteut Simon van Hove op een zilveren koningsschild. De tekst op het schild luidt: "Simon van Hove. Conink van S. Catrina en Barbara gulde in de vrijheit Eersel den 22 september 1755". Simon werd gedoopt op 20 januari 1720 in Hoogeloon. Hij trouwt in 1745 in Eersel met Margareta Kox met wie hij vijf kinderen krijgt. Het was gebruikelijk dat degene, die het koningsschieten had gewonnen, een zilveren schild liet maken en dit aan het gilde schonk. Het werd bij festiviteiten en bijzondere gelegenheden gedragen. Simon schonk het schild in 1755, het jaar dat zijn collega Herman Tilborgs overleed. Het St. Catharina en St. Barbara Gilde in Eersel bestaat nog steeds.

Terug naar boven

1741     De levenswandel van Adam Tilborgh (1716-na 1781), aanvankelijk een haarteut

door Ad Tilborghs

Adam Joannes Adam Tilborgs werd op 3 december 1716 in Bergeijk gedoopt als zoon van Joannes Adam Tilborghs en Catharina Bartholomeus Ooms. In 1781 werd hij wegens moord ter dood veroordeeld. Zijn overlijdensdatum is onbekend.

Op 20 juli 1741 verkopen de kinderen van Jan Tilborgs en Catharina Ooms de erfgoederen van hun ouders. Het behelst hun gehele nalatenschap van onroerende goederen te Bergeijk, bestaande uit hun huis met hof en aangelag, en een groot aantal akkers en weilanden. De kinderen zijn Maria Tilborgs (gehuwd met Jan Stoeldraeijers), Bartholomeus Tilborgs, Anneke Tilborgs en Adam Tilborgs. De laatste is afwezig, maar heeft zijn zwager gemachtigd om namens hem op te treden: Jan Stoeldraeijers wonende te Valkenwaard gehuwd Mari Jan Tilborgs, tevens als gelaste van Adam Tilborgs, zich bevindende tot Glelmbag onder zijnde handteijkeninge gepasseert en met zignature van J. Siegen notaris aldaer d.d. 7-5-1741. Adam Tilborghs is dan 25 jaar oud. Het feit dat hij via een notaris zijn zwager machtigde, wijst erop dat Glelmbag dan min of meer zijn vaste verblijfadres was en nog zal zijn. Maar wie informeerde Adam Tilborgs in Glelmbag dat een machtiging gewenst was? Iemand moet hem daar opgezocht hebben. En teruggekomen zijn met een procuratie voor zijn zwager. Tussen de datering van de machtiging (7 mei 1741) en de verkoop (20 juli 1741) zit bijna twee en een halve maand.

In juli 1756 duikt hij weer op in de archieven van Bergeijk. Aan contant geld heeft hij dan geen gebrek. Hij leent aan zijn tante Maria Bartholomeus Ooms, de weduwe van Evert Tilborgs, 500 gulden.

In november 1756 koopt hij van zijn zuster Anna Maria ¾ deel van een huis, schop en hof aan de Lindt plus wei- en akkerland aan de Beneden Kept. Dit zijn de dan nog ongedeelde ouderlijke erfgoederen, waarvan hem een vierde deel al toekwam.

In maart 1757 ontvangt hij een kwitantie van de Bergeijkse dorpsdokter Raupp waarin deze aangeeft dat de medische kosten voor de behandeling van zuster Anna Maria zijn voldaan (zie Kroniek 1754). Ook in maart 1757 verhuurt hij aan Marten van der Heijden de onroerende goederen zoals hij die eerder gekocht heeft van zijn zuster Anna Maria; voor acht gulden per jaar. Van deze Marten van der Heijden had hij in 1791 nog papieren.

In januari 1765 blijkt Adam in het nabijgelegen Achel te wonen … Adam Tilborghs wonende Aggelen transporteert aan … Andries Houtappels de verhuurde goederen voor 150 gulden. Deze 150 gulden moeten jaarlijks met 25 gulden afgelost worden.

In januari 1770 verkoopt Adam een weiland genaamd het Frankenveld voor 150 gulden aan Steven Ooms te Bergeijk. In maart 1773 verklaart Adam dat die 150 gulden zijn voldaan.

In april 1779 verkoopt hij een weiland aan zijn broer Bartholomeus Tilburghs. Adam woont dan elders want… Adam Tilburghs meerderjarige jonghman thans alhier present tot Bergeijk … In augustus 1781 woont hij te Waalre. Verdient de kost als schaapsherder wanneer hij – 65 jaar oud - in de nacht van 5 op 6 augustus Anthonij Francken doodsteekt. Hij wordt hiervoor veroordeeld tot het zwaard. Het is niet bekend of het vonnis daadwerkelijk is uitgevoerd. (zie Artikelen)

Glelmbag, Glembach, Globokie

Keren we terug naar zijn activiteiten als twintiger, toen hij in Glelmbag verbleef. Wij nemen aan dat voor Glelmbag moet worden gelezen Glembach. Dit dorpje lag tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in de Duitse deelstaat Brandenburg, ten oosten van Berlijn. In 1945 werd dit deel van Duitsland ingelijfd bij Polen en Glembach heet sindsdien Globokie.

Glembach Brandenburg

Omdat zijn vader Jan Adam Joosten/Tilborghs al vanaf 1706 met de handel in mensenhaar de kost verdiende (zie Teutenfamilie 1706) nemen we aan dat zijn zoon Adam in zijn voetsporen is getreden. Daarnaast weten we uit andere bronnen dat de haarteuten tot ver in Oost Europa actief waren. Dresden, Leipzig worden genoemd. Ook werd in Hongarije haar verzameld, zoals blijkt uit een artikel in het tijdschrift De Navorscher van 1882, nummer 2 (pag. 548):

pruikIndertijd maakte ik kennis met een Teut en ontmoette hem dikwerf; men begrijpt dat ik die gelegenheid niet liet voorbijgaan om mij op de hoogte te stellen. Hij was een Haar-teut, d.i. het genootschap, waartoe hij behoorde, handelde in menschenhaar. De firma was te Bergeyk, het hoofdkantoor van het huis te Dresden gevestigd; een filiaal bezat het misschien nog te Londen, waar hij meermalen geweest was. Looman – zo heette hij – deelde mij mede, dat het blond haar, ’t welk zij in den handel brachten, meest kwam uit Fransch-Vlaanderen. Het zwarte haar kochten zij gewoonlijk op in Hongarije en de Donau-vorstendommen. Hij was daar overal geweest. Het duurste haar was het kastanjebruin gekrulde en ’t witte haar. Lang wit haar voor pruiken kreeg de firma echter uit Persië, maar dat haar was geen menschenhaar, doch haar van bokken. Als eene bijzonderheid vertelde hij mij, dat koning Willem I een pruik droeg van bokkenbaard. Z.M. had eenige genommerde pruiken, die hij achter elkander opzette, zoodat zelfs zijne naaste omgeving niet anders wist, of Z.M. droeg zijn eigen haar. Een kapper uit Schiedam was Z.M.’s pruikenmaker en bewaarde natuurlijk het geheim…

Genoemde haarteut is Jan Loomans, gedoopt te Bergeijk in 1784 als zoon van Bonaventura Loomans (1752-1820) en Adriana Wouters (1750-1794). Hij overleed te Bergeijk in 1845, ongehuwd. De kennismaking waarop dit artikel van 1882 is gebaseerd, moet dus zeker 37 jaar of (veel) langer geleden zijn geweest.

Terug naar boven

1748     De erfenis van haarteut Adam Tilborgs (1714-1747).

Adamus Everardus Adam Tilborgs werd gedoopt op 22 oktober 1714 in Bergeijk als zoon van Everardus Adam Tilborghs en Maria Bartholomeus Ooms. Hij overleed ongehuwd te Bergeijk op 19 juli 1747.

Op 19 februari 1748 vindt er te Bergeijk een rechtzaak plaats tussen Jan Princen en Maria Ooms, de weduwe van Evert Tilborgs. Haar zoon Adam had namelijk in april van het voorgaande jaar van Jan Princen vijf pond mensenhaar gekocht en nog niet helemaal betaald. De waarde was 14 gulden per pond, maar staat geregistreerd op acht gulden per pond, dus in totaal 40 gulden. Omdat intussen 23 gulden in mindering is gebracht, heeft Jan Princen nog 17 gulden tegoed. Omdat Adam Tilborgs inmiddels is overleden, eist Jan Princen het bedrag op bij Adams moeder. De weduwe wordt geordonneerd om die 17 gulden binnen acht dagen te voldoen. De gedaagde wordt evenals de eiser bovendien nog veroordeeld tot het betalen van de kosten (ieder 1 gulden) en hiermee is de zaak afgedaan. Wanneer Adam Tilborgs in juli 1747 op 32-jarige leeftijd ongehuwd overlijdt, bezit hij kennelijk geen goederen die op zijn naam staan. Maar hij maakt wel aanspraken op de nagelaten onroerende goederen van wijlen zijn vader, Evert Tilborgs (1682-1733). De waarde van die nog ongedeelde erfgoederen wordt in augustus 1747 op 195 gulden getaxeerd, namelijk een huis aan de Kepstraat (150 gulden), twee beemden (samen 35 gulden), en een akker (10 gulden). In die nalatenschap komt Adam het zesde deel toe, ofwel 32 gulden en 10 stuivers. En dat zal Jan Princen niet ontgaan zijn toen hij verhaal ging zoeken.
Terug naar boven

1809    Jacobus Tilburgs (1745-ná 1809) haarteut in Fritzlar.

Ad Tilborghs, april 2015

Jacobus Tilborgs

Hendrik Tilborgs (1688-1756) die in 1734 op 46-jarige leeftijd trouwde met de 30-jarige Catharina van Bommel (1705-1752), kreeg met haar vier kinderen:
  1. Petronilla (1737);
  2. Maria (1738);
  3. Adrianus (1742);
  4. Jacobus (1745).
Toen de vader in 1756 overleed was hij al vier jaar weduwnaar, en waren zijn dochters Petronilla en Maria intussen ook overleden. De twee minderjarige jongens, Adrianus en Jacobus, erfden de gehele nalatenschap van hun vader, ieder de helft. Om deze te kunnen onderhouden en hun erfenis te kunnen beheren werden conform de wet op 11 maart 1756 voogden aangesteld: Bartholomeus Tilburgs (1721-1781) een neef van de kinderen, als oppermomboir, en Hendrik van Bommel (1713-?), een oom van de kinderen, als toeziend voogd. Twee maanden later, in april, overleed echter ook Adrianus, waardoor de dan elf-jarige Jacobus als enige erfgenaam overbleef. Hoe de voogden zijn opvoeding hebben geregeld, weten we niet. Over het beheer van de erfenis van Jacobus zijn we beter ingelicht. Die bestond uit:

Het huis in de Broekstraat werd aanvankelijk verhuurd. In het kohier van het hoofdgeld van 1781 lezen we "het huijs van Jacobus Hendr. Tilburghs wordt bewoond bij Jan Peels."

Pas in 1796 komt Jacobus weer in de protocollen van Bergeijk voor. Dan leent Peter Hoevenaars (1757-1829) aldaar van hem 400 gulden tegen 3%. Deze Peter Hoevenaars stelt zijn onroerende goederen tot onderpand. Hij is de zoon van Jan Hoevenaars en Maria Tilburgs, en zij is weer een zuster van Bartel Tilburgs, eerder de voogd van Jacobus.

Een jaar later, in 1797, verkoopt Jacobus, dan 52 jaar oud, al de hiervoor genoemde goederen aan Jan Maas en zijn huisvrouw Francijna Rademakers voor 600 gulden. Aansluitend wordt een betalingsregeling voor die 600 gulden (tegen 4%) getroffen, met als onderpand de aangekochte goederen.

Bij deze akte wordt op 1 maart 1808 aangetekend dat ene Evert Neijssen voor de schepenen van Bergeijk is verschenen en verklaart gelaste te zijn van Jacobus Tilburgs. In die hoedanigheid heeft hij voor en ten behoeve van hem ontvangen van Jacobus Maas 435 gulden en zulks op mindering van die 600 gulden en interesten van dien die vanaf 24 augustus 1801 gerekend moeten worden. De lasthebber Ever Neijssen is op 30 juni 1746 gedoopt te Bergeijk en woonde aantoonbaar in 1805 te Oberursel.

Bijna een jaar later, op 27 februari, is het Hendrik Wouters die ingevolge akte van procuratie gepasseerd door de notaris Fredrich Klebs te Fritzlar op 30 november 1808, verklaart ontvangen te hebben van Jacobus Maas 321 gulden in voldoening van het restant van het nevenstaande kapitaal van 600 gulden met de verschenen interesten van dien in naam van gemelde Jacobus Tilburgs en houdende deze obligatie voor gecasseerd met gelofte van garantschap en alle voorkomende gevallen. Van de gevolmachtigde Hendrik Wouters weten we alleen maar dat hij is gedoopt op 22 januari 1754 te Bergeijk. Zijn twee jaar jongere broer Willem verbleef echter in Oberursel. Hij overleed aldaar rond 1820. Uit andere gegevens weten we dat Oberursel een vestigingsplaats is geweest van haar- én koperteuten uit Bergeijk.

Fritzlar

Fritzlar, dat we ongeveer 150 km ten noorden van Oberursel moeten situeren, was in de 19e eeuw een stadje van waaruit relatief veel Bergeijkse haarteuten hun handel dreven. Dat kunnen we afleiden uit de nationaliteitsbewijzen die alleen al in de periode 1868-1878 werden aangevraagd. Deze aanvragen waren gericht aan de commissaris des konings in Noordbrabant en liepen via de burgemeester. De formulering was meestal als volgt: dat hij van beroep haarhandelaar is, Nederlander door geboorte, ongehuwd, sedert enige jaren in Pruisen en Duitsland gereisd en verbleven hebbende, maar dat Bergeijk zijn domicilie blijft, en dat hij Nederland nu weer wil verlaten en zich te Fritzlar gaat nederzetten, uit welke stad hij in Pruisen en Duitsland handel drijft, en per jaar één of twee keer terugkeert naar zijn ouders en bloedverwanten. Onderstaande aanvragen betreffen haarhandelaren met bestemming Fritzlar:

Een geval apart was Arnoldus Kuijken (1829-1878), een haarhandelaar geboren te Bergeijk. Hij leefde vóór 1857 te Fritzlar in concubinaat met Benedicta Diederich, een modemaakster aldaar, bij wie hij ook al een kind had verwekt. Hij wilde voor het drijven van zijn handel het burgerschap van Fritzlar, en aldaar trouwen met Benedicta. Om veelal formele redenen stuitte hij daarbij op veel weerstand. Bovendien maakte hij het in Fritzlar soms erg bont. Zo erg zelfs dat de burgemeester zich genoodzaakt voelde op 27 april 1757 een brief te schrijven naar het Kurfürstliches Landrathsambt … zu erlangen, dass derselben ferner einen ärgerlichen Lebenswandel mit seiner obengenennten Braut stets fortgefürt, auch sich mehrfach dem Trunke bis zum Uebermass und sonstigen Rohheiten hingegeben hat, wie ein solcher Vorfall erst Gestern Abend wieder passierte, wird kurfürstliches Landrathsambt ganz gehorsamst gebeten, dem Kuyken nunmerhr zu befehlen, hiesige Stadt umgesaümt zu verlassen … (p.­444). Op 25 september 1857 trouwden Arnoldus en Benedicta dan maar te Bergeijk.

Ook de Luyksgestelnaar Hendrik van de Reijdt (1825-1862) komen we in Fritzlar tegen als haarhandelaar. Bijzonder is dat zijn volle broer Frans van de Reijdt (1824-1896) in Denemarken furore maakte als handelaar in koper. Frans stierf in Horsens als een gerespecteerd man, getuige ook het gedenkteken dat voor hem werd opgericht.

Tot slot

Wij veronderstellen nu dat Jacobus als weeskind in de kost is genomen door een familielid. Dat zou een haarhandelaar kunnen zijn. Die haarhandelaar kan hem meegenomen hebben op zijn reizen, waardoor hij al doende het vak leerde. Uiteindelijk vestigde hij zich te Fritzlar, waar hij waarschijnlijk ongehuwd is overleden.

Bronnen
  1. J. Mertens, Handel en wandel van de teuten in Duitse gewesten. Lommel, 1995, p. 444.
  2. Bergeijk AA 314 f. 5v nr. 3
  3. Bergeijk RA 64 f. 97
  4. Bergeijk RA 64 f. 172)
Terug naar boven

1832    Francis Tilburgs (1811-1832), als 20-jarige al enige tijd in de haarhandel

door Ad Tilborghs, augustus 2014

Francis Tilburgs werd op 2 november 1811 in Bergeijk geboren als zoon van Johannes Tilburgs en Maria Elisabeth Leesten. Hij overleed op 20-jarige leeftijd op 20 maart 1832 in Stadlengsfeld in Pruisen.

Familieberaad

Toen Jan Tilburgs, de vader van Francis, op 25 september 1832 overleed, was hij al negen jaar weduwnaar van Maria Elisabeth Leesten. Bij het overlijden van zijn echtgenote (29 april 1823) had zij haar man en vier minderjarige kinderen nagelaten: Anna Maria (1810), Francis (1811), Nicolaas (1814) en Johanna (1817). Vanwege het overlijden van de moeder moest voor deze kinderen een toeziend voogd worden aangesteld. Op 10 september 1823 werd daartoe een familieberaad gehouden bij de vredesrechter. Een vredesrechter (actief 1811-1838) kun je beschouwen als een voorloper van de huidige kantonrechter. De deelnemers aan het familieberaad in 1823 waren: De voorlaatste in dit rijtje - Jan Bergmans - werd benoemd tot toeziende voogd. Allemaal waren ze landbouwer van beroep. Op zich correct want iedereen in het dorp had wel land om te bewerken. Maar dit wil geenszins zeggen dat dit hun hoofdmiddel van bestaan was. Dat zien we in 1832, waar ze wel duidelijkere uitspraken doen over hun échte kostwinning. Na het overlijden van de vader (25 september 1832) moest er namelijk een nieuwe voogd voor de minderjarige kinderen komen. Dat waren Francis (1811), Nicolaas (1814) en Johanna (1817). Maar niet voor Anna Maria (1810), want die was intussen als 19-jarige getrouwd met Joseph van Vlerken, en daardoor wettelijk meerderjarig. Deze keer werd op 23 november 1832 bij de vredesrechter beraadslaagd door: De keuze van de voogd viel op Arnold Kuyken. Deze Arnoldus, neef van de minderjarige kinderen, was een zoon van Arnoldus Kuijken en Anna Maria Corstiaens. Kennelijk had men er nog geen weet van dat Francis (1811), al acht maanden eerder, op 20 maart 1832 op 20-jarige leeftijd, was overleden in Liengsfelt (lees Stadtlengsfeld) in het koninkrijk Pruisen.

Memorie van successie

Pas op 20 december 1832 werd overgegaan tot het opmaken van een memorie van aangifte van de nalatenschap van Francis. Aangifte deden zijn zuster Anna Maria Tilburgs (1810), als meerderjarige zuster van de overledene, en Arnoldus Kuijken als voogd over zijn twee nog minderjarige broer Nicolaas (1814) en zuster Johanna (1817). Zij verklaren Stadtlengsfeld 1858dat de gehele nalatenschap van Frans ab intestato, dus bij het ontbreken van een testament, geërfd wordt door zijn ene broer en zijn twee zusters, Anna Maria (1810), Nicolaas (1814) en Joanna (1817). Hijzelf – Francis - bezat in Bergeijk niets, behalve dan het wettelijk recht in de nalatenschap van zijn ouders. De nalatenschap van wijlen zijn ouders bestond uit een huis met hof en aangelag op het Loo, en nog 22 percelen grond. Ook liet hij na een paard, drie melkbeesten, twee kalveren, karren, allerlei bouwgereedschap. huismeubelen, drie bedden met toebehoren, rogge, boekweit, erwten, bonen, 25 pond spek en zo meer. Dit actief werd in geld gewaardeerd (bijna 1.000 gulden) en daarna volgens een bepaalde verdeelsleutel toegewezen. Maar op het geheel moest eerst nog 200 gulden in mindering worden gebracht, namelijk 50 gulden voor zijn begrafenis en een schuld van 150 gulden aan Jan Lomans te Liengsfeld, directeur der Sociëteit, voor resterende inleggelden.

Uit dit laatste blijkt dat Francis actief was in de haarhandel en niet meer louter als knecht, maar als 20-jarige een bijna volwaardig lid van een haarteutencompagnie waarin Jan Loomans de leiding had. Om tot een compagnie (sociëteit) te kunnen toetreden, was een fiat van de overige compagnons vereist, en moest men zich “inkopen”. Dat ging in dit geval in termijnen, en daarmee was Francis op 150 gulden na klaar.

De initialen "I.L."

In de literatuur wordt voor deze Jan Lomans gelezen Lommelaars en Lommers. Deze vergissing heeft te maken met een verkeerde interpretatie van de initialen "I.L.". In “De Teuten Buitengaanders van de Kempen” lezen we onder andere: Jos Lommelaars was blijkbaar de voorzitter en de initialen I.L. die volgens het kasboek op alle haarzakken voorkwamen, zijn van hem afkomstig. In het boek “Handel en wandel van de teuten in Duitse gewesten” gaat het – onder aanhaling van de memorie van successie - over Jan Lommers, directeur van de sociëteit in Lengsfeld. Dit laatste is evenmin correct: Jan Loomans zat met zijn hoofdvestiging in Heiligenstadt, en Stadtlengsfeld was een depot, zoals Londen ook een depot moet zijn geweest.
Göttingen Fulda
Heiligenstadt was in de jaren 1850-1860 nog steeds het distributiecentrum. Dit blijkt uit een bewaard gebleven debiteurenboek, bekend als het “Kasboek van Van Vlerken”, aanwezig in het Eicha-museum te Bergeijk. In dit geschrift lezen we over zes bestellingen voor Jacob Huhn, te St. Lengsfeld, die via Gotha geleverd moeten worden.
kasboek van Van Vlerken
Bronnen:
Terug naar boven